Wie is mijn naaste?

Deze vraag wordt gesteld door geleerden die de Joodse wet op hun duimpje kenden. Ze wisten dat je die hele wet kunt samenvatten in twee geboden: Heb God lief boven alles en je naaste als jezelf, maar daar konden ze niets mee. Je aan de wet houden is in hun ogen het belangrijkste wat een mens kan doen, dus je moet zeker weten dat je dat goed doet. Daarom hadden ze duizenden regels ontwikkeld ter verbijzondering van de honderden regels die in de bijbel staan. Maar als de regels vervangen worden door zoiets vaags als liefde, dan weet je niet meer precies wat je moet doen. Dus om hun gezicht nog een beetje te redden zeggen ze tegen Jezus: “We willen ons best aan deze regel van liefde houden, maar dan moeten we wel weten wie onze naaste is.”

Jezus vertelt vervolgens een verhaal over een priester en een tempeldienaar die zich liever aan de wet houden – en dus liever aan zichzelf denken, dan zich het lot van een gewonde man aan te trekken. Hij vertelt ook dat iemand waarop zij neerkijken, iemand die zich niet zo goed aan de wet houdt als zij, wel voor deze man zorgt. Hij handelt vanuit barmhartigheid en verzorgt hem zoals hij zelf verzorgd zou willen worden (Lucas 10:30-35).

Aan het eind van het verhaal stelt Jezus een vraag terug: “wie was de naaste van deze gewonde man?” De wetsgeleerden kunnen niet anders dan toegeven dat die zondaar die zich niet goed aan de wet houdt, toch een naaste was. Dit is geen goed nieuws voor hen, want dat betekent dus dat die zondaars even waardevol zijn als mensen die de wet wel houden. Ze hebben hun hele leven gestudeerd op de wet en nu kan al die kennis bij het grofvuil, want het maakt kennelijk geen verschil …

Het ergste is dat Jezus daarna ook nog even fijntjes zegt: “wees een naaste.”

Dat is een gruwel in hun ogen. Zo nodig de regels overtreden om barmhartig te zijn, is ongehoord! Mensen die het minder goed getroffen hebben, hebben dat aan zichzelf te wijten, vinden ze. Die zijn gewoon dom geweest en hebben de verkeerde keuzen gemaakt, of God heeft ze gestraft voor hun zonden. Als de wetsgeleerden zelf de wet niet houden, is het risico levensgroot dat ze straks voor straf in hetzelfde schuitje zitten. Hier gaan ze dus niet aan beginnen!

Sowieso vinden deze wetsgeleerden dat alleen hun gelijken hun naasten kunnen zijn: de buren uit dezelfde goed wijk, familieleden met dezelfde goede naam, de vrienden uit het juiste netwerk. Dat zijn de mensen die hun liefde waard zijn, mensen die daar geen misbruik van zouden maken en, niet onbelangrijk, mensen die ook een wederdienst zouden kunnen bewijzen. Mensen die lager op de sociale ladder staan zijn toch geen naasten? Hoe zouden zij hen kunnen liefhebben als zichzelf? Dan zouden zij hen als hun gelijken moeten zien en hen hetzelfde moeten behandelen als hun vrienden. Dan zouden zij dus met hen aan één tafel moeten eten, ze zouden hen moeten groeten en beleeft tegen hen moeten zijn. Als ze iets nodig hadden, zouden zij daarvoor moeten zorgen. Dat zou dus betekenen dat ze hun rijkdom moesten gaan delen met die weduwe zonder familie, met die blinde die niet zelfstandig kan werken, met die vreemdeling die op de vlucht is en de taal nog niet goed spreekt. Ze zouden iedereen een kans moeten geven, iedereen moeten helpen om een inkomen te verdienen, in plaats van zo efficiënt mogelijk te werken en zo veel mogelijk in hun eigen zakken te steken. Met deze radicale uitleg van de wet kunnen de wetgeleerden het onmogelijk eens zijn.

Ze zien het Jezus zelf wel doen. Hij eet met tollenaars, hoeren en ander uitschot, hij praat met bedelaars en vraagt zelfs wat ze willen, hij raakt melaatsen aan terwijl dat verboden is en hij geneest gehandicapten op de sabbat! Als dat gewoonte gaat worden, is Israël binnen de kortste keren van God los, denken ze, en de geschiedenis leert wat er dan gebeurt: verwoesting van de tempel en verbanning uit het land.

De leer van Jezus is dwaasheid in de ogen van de wetsgeleerden. Zij weten alles over regels, ze weten alles over de wet en denken daarmee alles te weten over God. Zij denken te weten dat God een hekel heeft aan mensen die zich niet aan de wet houden. Ze zijn vergeten dat de wet een liefdevolle onderwijzing is, bedoeld als richtlijnen voor een respectvolle omgang met God en een rechtvaardige en barmhartige omgang met elkaar. Ze zijn vergeten dat God pas echt kwaad wordt als mensen hem afdanken en inruilen voor een andere god of vervangen door levenloze regels. Hij wordt kwaad als mensen onbarmhartig, onrechtvaardig, respectloos en liefdeloos zijn en zichzelf beter vinden dan anderen.

Ik vind het ongelofelijk moeilijk om naar de mensen om me heen te kijken zoals ik naar mezelf kijk, om over ze te denken zoals ik over mezelf denkt, om ze als volstrekt gelijkwaardig te zien. Het zou niet moeten uitmaken wie ze zijn of wat ze doen. Of ik het met hun denkbeelden of levenswijze eens ben of niet. Of ze een beetje aardig voor me zijn of niet. Ik wordt geacht van ze te houden zoals ik van mezelf houd, ze te gunnen wat ik mezelf zou gunnen, ze te behandelen zoals ikzelf behandeld zou willen worden.

Pfffff.

Heer, help mij een naaste te zijn …

Comments