“God heeft een hoopvolle toekomst voor je, Hij heeft mooie plannen met je, gedachten over voorspoed.” Met deze tekst uit Jeremia 29 worden mensen opgebeurd die in moeilijke situaties zitten. Het wordt gebruikt als een een belofte van God aan ons: “Maak je geen zorgen, het komt goed.” Het wordt ook gebruikt als een gebed van ouders voor hun kinderen: God heeft beloofd dat je een geweldige toekomst hebt. Hij heeft prachtige plannen met jouw leven, Hij heeft jouw geluk op het oog. En dat geldt ook voor de rest van de gemeente. Iedereen mag weten dat God het beste met ons voor heeft, dat Hij wil dat het goed met ons gaat.
Wij zijn stof, gemaakt uit stof, daarom oefent het stoffelijke grote aantrekkingskracht op ons uit. Als iemand tegen mij zegt dat er prachtige dingen voor mij zijn weggelegd, dan zie ik een baan waarin ik kan uitblinken, met een heel lekker salaris zodat ik kan kopen wat ik wil. Vervolgens trekt het ene na het andere reclameplaatje voorbij van lachende vrienden met een wijntje bij de open haard, mijn kinderen c.s. aan lange tafels in een zomerse tuin, kleinkinderen spelend in de natuur, witte stranden met kleurrijke drankjes die gebracht worden; kortom dat leven wat iedereen wil, maar dat niemand heeft.
Is dit de voorspoed, de hoopvolle toekomst waarnaar ik mag uitkijken als het even tegen zit? Gaat God dit aan mijn kinderen geven? Aan alle christenen?
Of is dit niet reëel? Moet ik mijn hoop naar beneden bijstellen? Wat meer bescheiden zijn? Moet ik tevreden zijn met een net huis, een nette auto, een nette baan met een net salaris?
Waarom? Is het waarschijnlijker dat ik dit krijg, zodat ik kan zeggen dat God zich aan Zijn beloften houdt en mij zegent? Dat ik gelukkig ben omdat ik niets tekort kom?
In Hebreeën 11 staat een lijst van kopstukken uit de bijbel, met wat ze hebben overgehad voor hun geloof en wat ze hebben gedaan uit geloof. Je leest daar over loslaten, opgeven, hard werken, volhouden en, staat er in vers 39: “Al deze mensen zijn door hun geloof een voorbeeld voor ons. Toch hebben zij geen van allen de belofte van God werkelijkheid zien worden”.
Waarom heb ik ooit geloofd dat ik Gods beloften dan wel werkelijkheid zou zien worden? Want ik wist dat het niet waar was. Ik zag in mijn eigen leven dat het niet werkte. Mijn man heeft een eigen bedrijf. “Als God voor je is, wie kan dan tegen je zijn?” ‘Jouw bedrijf hoeft geen last te hebben van de crisis, want jij bent een kind van God en God heeft het geluk van zijn kinderen voor ogen.’ Nou dat was onzin. We zeilden behoorlijk lang en behoorlijk hard onderuit. Zelfs tot op het punt dat we alles dreigden kwijt te raken.
Als ik had geloofd in een God die mij zegent en zorgt dat het allemaal goed komt, dan was ik dat geloof nu kwijt geweest. Want God greep niet in, Hij zorgde niet voor nieuwe klanten of andere wonderbaarlijke voorzieningen. De achterstanden liepen steeds verder op, het aantal deurwaarders nam toe, alle rekeningen stonden maximaal in het rood, het was slechts een kwestie van maanden voordat iemand beslag op het huis zou leggen. We hadden al geprobeerd ons huis te verkopen, maar ook de woningmarkt zat op slot. God had voor een koper kunnen zorgen; andere mensen in de kerk raakten wel hun huis kwijt, maar wij niet. Een baan voor mij was ook een uitkomst geweest, ik heb me suf gesolliciteerd, maar kreeg geen baan.
Wat is eigenlijk die hoopvolle toekomst die God hier aan het volk Israël in ballingschap, belooft?
Hij belooft dat Hij hen nooit zal verlaten. Ook al hebben ze God zo beledigd dat ze nu in een vreemd land wonen, God zal ze niet vergeten. Hij zal ze weer terugbrengen naar hun eigen land en zij zullen weer zijn volk zijn en Hij zal een nieuw verbond met hen sluiten (Jeremia 31:31-34). Dat verbond is ook voor ons. Hun God is onze God geworden. En doordat God als mens naar deze aarde is gekomen en gedaan heeft wat wij zelf niet konden, zijn alle beloften vervuld. God heeft zichzelf gegeven, meer kan Hij niet geven. Er is een schitterende toekomst voor ons weggelegd en als onderpand hebben we de Heilige Geest gekregen; God in ons.
Ik geloof niet in een God die mij geeft wat ik wil, ik geloof in een God die nabij is. Ik geloof dat, wat er ook zou gebeuren, God erbij zal zijn. Ik had niet geweten wat ik in de daklozenopvang had moeten doen met mijn gezin, maar God was ook daar geweest. Ik had geen idee hoe het verder moest als we alles waren kwijt geraakt, maar dat was niet belangrijk. Het leven gaat gewoon verder en vroeger of later hadden we daar wel weer bij aangehaakt. God had ons niet los gelaten.
Ik las laatst een hele mooie verwoording van wat ik geleerd heb: “als God niet meer ingrijpt, zal onze blik langzaam maar zeker van zijn handen naar zijn ogen gaan. Dan zoeken we niet meer wat Hij voor ons kan doen, want Hij doet even niets. Dan zoeken we vol vertwijfeling en verlangen naar Zijn liefde, naar zijn hart” (ds. Ron vd Spoel).
De valkuil van een hoopvolle toekomst is dat je naar Gods handen kijkt en in een sinterklaas gaat geloven. Als die sinterklaas niet geeft wat jij vraagt, haak je teleurgesteld af.