Een nieuwe serie blogs over de raakvlakken tussen groeien in geloof en de opvoeding van kinderen.
De bijbel vergelijkt God met een vader en een moeder en de kerk met een gezin. Er wordt gesproken over het over baby’s in het geloof, over groeien in geloof en over volwassen gelovigen.
Probleem is dat we eigenlijk geen helder beeld hebben van wat een volwassen gelovige eigenlijk is. Het is niet zo dat als je belijdenis hebt gedaan, of je hebt laten dopen, dat je dan een volwassen gelovige bent. Dat markeert het begin van je leven met God. De bijbel heeft het wel over volwassen worden (Efeziërs 4:13,14; Hebreeën 5:11-14), maar de kenmerken zijn niet helder. Het heeft vooral te maken met God kennen en daardoor stevig in je schoenen staan. (Kolossenzen 1:10).
De ontwikkelingspsychologie heeft het over levenstaken die je moet afronden voordat je volwassen bent. Ook hier heeft volwassen zijn te maken met wie je bent en hoe je in het leven staat. Het belangrijkste kenmerk is dat je in staat bent om verantwoordelijkheid te dragen voor anderen. Dat zou je kunnen vergelijken met de opdracht van Jezus om discipelen te maken.
Ben je een volwassen gelovige als je anderen kunt helpen om te groeien in hun geloof? Als je in staat bent om een vader- of moederrol op je te nemen? Of gelden er andere kenmerken voor volwassenheid in de kerk?
De vraag is hoe je volwassen in het geloof wordt. Het is een persoonlijke ontwikkeling die zich voor een groot deel in je hoofd afspeelt. Kinderen zie je lichamelijk veranderen en er zijn ontwikkelingskenmerken gekoppeld aan leeftijd. Met het geloof zijn die er niet. Het is niet zo dat je verder bent ontwikkeld als je veel bijbelteksten uit je hoofd kent, hardop kunt bidden, bepaalde zichtbare zonden niet doet of iedere week twee keer naar de kerk gaat. Allemaal goede dingen, maar geen teken van volwassenheid.
De kerk kent gewenst gedrag, net zoals ouders bepaald gedrag vragen van hun kinderen. Bepaalde dingen keur je goed, andere dingen keur je af. Maar een kind dat zich keurig aan de regels houdt is nog niet volwassen. Sterker nog, hoe ouder het kind, hoe groter de kans dat het zich een eigen mening gaat vormen over jouw regels. Hoe gaan we daar als kerk mee om?
Net als in een gewoon gezin is er in de kerk een vorm van competitie; wie gelooft beter, zondigt minder, kent meer bijbelteksten. We gedragen ons soms net als kleine jongetjes in een wedstrijdje ver-plassen (1 Timoteüs 1:3-8). We kunnen ook ontzettend ons best doen om een goede christen te zijn. Ik heb het idee dat onze Vader in de hemel daar soms met een glimlach naar staat te kijken, net zoals wij geamuseerd naar onze kinderen kijken als ze dapper bezig zijn met voor hun gevoel hele belangrijke zaken. Met het puntje van de tong uit hun mond schrijven ze hun eerste letters, ze bouwen prachtige, maar fragiele bouwwerken van blokken, ze fietsen met overgave op hun driewielers en denken dat ze heel hard gaan.
Voor kinderen zijn dit hele belangrijke stappen in hun ontwikkeling en als betrokkenen moedigen we ze aan. We vertellen ze dat we trots op ze zijn en dat ze inderdaad heel hard gaan. We staan zelfs te juichen als ze hun eerste plasje op het potje doen.
Maar dat blijven we dus niet doen. Als ze zes jaar zijn vinden we het heel normaal dat ze zelf naar de WC gaan en als ze zestien zijn proberen we juist hun behoefte aan snelheid een beetje te temperen. We gaan ze ook niet ieder jaar opnieuw leren lezen en schrijven. Als ze weten hoe dat moet, dan helpen we ze oefenen zodat ze er steeds beter in worden. Hoe doen we dat eigenlijk in de kerk? Hoe moedigen we mensen aan bij de eerste stapjes en hoe leren we ze los lopen?
Iedere ouder weet dat je misschien best wel volwassen bent als je aan kinderen begint, maar dat je heel veel moet bijleren als het kindje eenmaal geboren is. Opvoeden is namelijk niet het overdragen van regels, maar het begeleiden van een persoonlijkheid. Je eerste taak is dan ook de persoonlijkheid van dat bundeltje vreugde te leren kennen, zodat je kunt inspelen op de behoeften van je baby: wanneer willen ze melk en wanneer willen ze gewoon bij je zijn. Wanneer moet je prikkels aanbieden, wanneer moet je juist rust geven.
Als ze gaan spelen zie je ineens dat ze jouw gedrag imiteren. Kinderen leren vooral door naar jou te kijken. Daardoor ga je op een andere manier naar jezelf kijken. Is wat ik doe ook wat ik wil overdragen? Soms zie je dingen over jezelf in die kleine spiegeltjes die je helemaal niet bevallen. Kleine kinderen opvoeden is hard werken, vooral aan jezelf.
Als ze nog wat groter zijn, gaan ze vragen stellen. “Waarom?” “Waarom?” Je wordt er af en toe simpel van. Soms stellen ze vragen over dingen die altijd vanzelfsprekend waren, maar waar je nu ineens over moet gaan nadenken. Dat kan leiden tot een ander inzicht. Dat is griezelig, maar kan ook enorm verrijkend zijn.
Voeden we zo ook op in de kerk? Spelen we in op het ontwikkelingsniveau van de gelovigen om ons heen? Durven we kritisch naar onszelf te kijken? Geven we de ruimte om alles te bevragen? Zijn we gericht op de groei van iemands persoonlijkheid of zijn we vooral gericht op het overdragen van regeltjes?
Kortom, genoeg stof om de komende tijd eens heerlijk over te bloggen!