We worden opgeroepen om God lief te hebben, ook met heel ons verstand. Door na te denken over Hem en over alles wat Hij gemaakt heeft, leren we Hem kennen en waarderen.
Er was een tijd dat theologie de moeder van alle wetenschappen werd genoemd. Dat is logisch, want alles is uit God, door God en tot God. Maar ergens hebben mensen bedacht dat theologie de baas is over alle wetenschappen, de censor, de corrector. En de kerk, als zelfverklaard eigenaar van de theologie, bepaalde welke wetenschappelijke ontdekkingen goed en welke fout waren. Helaas had de kerk niet door dat ze, ondanks Goddelijke inspiratie, zelf ook maar een beperkt beeld had. Tot op de dag van vandaag zijn er christenen die menen de wijsheid in pacht te hebben, terwijl de bijbel zelf zegt dat ons kennen beperkt is en dat niet alles aan ons geopenbaard is.
Wetenschappers moeten in vrijheid onderzoeken, ook niet vooringenomen voor of tegen God. God is een maatje te groot voor de wetenschap. Hij is niet te bewijzen en niet te weerleggen, maar je kunt een weerslag van Zijn wezen overal in terug vinden, als je wilt. Laten we geloof daarom niet uitspelen tegen wetenschap, maar ons ook daar gaan verwonderen over de grootsheid en creativiteit van God. En als we iets niets begrijpen, laten we dan niet de wetenschap de schuld geven, maar gewoon accepteren dat het niet overeenkomt met ons geloof.
“Nu kijken wij nog in een spiegel, we zien raadselachtige dingen, maar straks zien we van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik nog slechts ten dele, maar dan zal ik ten volle kennen zoals ik zelf gekend ben.”