Een goede christen is een dode christen, want Paulus zegt herhaaldelijk dat we dood zijn en dat dat goed is. Hoe zit dat?
De mens is niet gemaakt om dood te gaan. Adam en Eva hadden in het Paradijs toegang tot de boom van het leven. Of je dit nu letterlijk of figuurlijk neemt, het punt is dat ze pas sterfelijk werden toen ze meer geloof hechtten aan de woorden van ‘een slang’ dan aan God. Ze kenden nu niet alleen goed, maar ook kwaad en in combinatie met een eeuwig leven ‘zou niets meer onmogelijk zijn voor hen’. Ik ben een optimist en denk dan aan allerlei prachtige ontdekkingen, uitvindingen en ontwikkelingen die de kwaliteit van het leven enorm verbeteren, omdat die uitzonderlijke breinen kunnen blijven functioneren. Maar zou de wereld echt een betere plek zijn wanneer alle goede, maar ook alle slechte mensen blijven leven? Wie zou het overwicht hebben? Al die helden en uitvinders of al die afschuwelijke heersers en dictators?
Omdat we nu het kwaad kennen en het kwaad doen, zijn we sterfelijk geworden; haast als bescherming tegen onszelf gaan we dood. Of om het in bijbelse taal te zeggen: “Want het loon van de zonde is de dood”. Althans ons lichaam, het voertuig voor onze ziel, gaat dood. De bijbel leert ons dat onze ziel op een gegeven moment een nieuw lichaam krijgt. Een sterk verbeterde versie, met veel meer mogelijkheden, zonder gebreken en eeuwig houdbaar. Dat is dus nadat het kwaad definitief is uitgeschakeld. Daarvoor heeft het geen zin, dan krijgen we alleen maar een herhaling van de geschiedenis.
Dood zijn heeft één groot voordeel: als je dood bent kun je niet meer zondigen, het kwaad heeft niet langer vat op je. Paulus maakt daar gebruik van door ons uit te leggen hoe we nu al dood kunnen zijn voor de zonde, zodat we niet langer de heerschappij van het kwaad over ons leven hoeven te tolereren.
Om uit te leggen hoe dat werkt, heb ik een aanloopje nodig:
Als je geboren wordt, ben je een mens van vlees en bloed omdat je voortkomt uit twee mensen van vlees en bloed. Als je tot geloof komt, wordt je nog een keer geboren, maar nu als geestelijk wezen. Dat deel van je is voortgekomen uit de Geest van God. Zoals je biologisch verweven bent met je aardse ouders, zo ben je nu geestelijk verweven met God. Doordat je verweven bent met de hele Godheid, deel je ook in de dood van Christus. Jezus’ leven is niet door de dood genomen, maar Hij heeft zijn geest aan zijn Vader gegeven. Zo heeft Hij de dood overwonnen en op precies diezelfde manier kunnen wij de dood overwinnen, door onze geest in handen te geven van de Vader. Dat is eigenlijk wat we doen als we tot geloof komen en wat we uitbeelden met de volwassen doop. En zoals Jezus de Geest terugkreeg van de Vader, waardoor Hij opstond uit de doden, zo krijgen wij ook Gods geest, waardoor we een nieuw leven kunnen beginnen. Een leven waarin we dood zijn voor de zonde en leven voor God.
En dus roept Paulus: “Hoe zouden wij nog in zonde leven, wij die dood zijn voor de zonde?”.
Mooi! Dat klinkt geweldig, maar in de praktijk merk ik er weinig van. Ik heb geen enorm overweldigend zondebesef, maar genoeg om te zien dat mijn (gedachte) leven niet vlekkeloos is. Ik voel me eigenlijk niet zo dood, niet zondeloos.
Dat is vrijwel altijd met die dingen waarvan de bijbel zegt dat we ze hebben of zijn, maar waar we in het dagelijkse leven niet veel van terug zien. Ik voel me soms schuldig hoewel ik weet dat ik vergeven ben, ik kan me zwak voelen, terwijl God zegt dat ik sterk ben, ik kan me alleen voelen, terwijl God zegt dat Hij bij me is, enz. enz. Iedere keer als ik om me heen kijk, zie ik wat er nog niet is, maar als ik kijk met mijn geloof, dan zie ik wat al wel is, én wat zal zijn.
Dus als de bijbel zegt dat ik dood ben voor de zonde, dan weet ik dat de zonde geen macht over mij heeft. Ook al ga ik bij tijd en wijle de fout in, ik hoef me daar niet druk over te maken, want het is geen aanwijzing dat het kwaad heeft gewonnen, maar een aanwijzing dat het volmaakte nog niet is gekomen. Het kwaad is nog een realiteit, maar kan mij niet scheiden van God! Ik hoef niet ten strijde te trekken tegen mijn ‘zondige begeerten’, ik hoef me geen gevangene te voelen van mijn slechte eigenschappen: ik ben dood voor de zonde. Ik mag leven voor God. Als ik iets doe wat ik beter niet kan doen, dat ga ik naar Hem. Ik vraag om Zijn vergeving en ik vraag of Hij me wil helpen te veranderen. De zonde staat daar machteloos naast, niet in staat om daar iets tegen in te brengen. Het heeft geen macht over mij.
“Door het geloof en niet door het zien, weten wij dat dit waar is.”