Het woord ‘heilig’ roept gemengde gevoelens op. Je ziet heilige boontjes voor je, of mensen die zo goed zijn dat ze bijna een stralenkransje dragen.
In de bijbel staat dat we moeten ‘afzien van goddeloosheid en wereldse begeerten, en bezonnen, rechtvaardig en vroom leven in deze wereld’. Is dat heilig-zijn?
Wat wil het zeggen als God zegt: “wees heilig want Ik ben heilig”? Moeten we ons best doen om God te evenaren in heiligheid? Dat gaat nooit lukken natuurlijk. God is zo zuiver, zo perfect, zo volmaakt, daar kunnen we niet aan tippen. Wij lijken meer op klittenband. Wij hebben overal haakjes, barstjes en deukjes. Het lukt me niet om schoon te blijven. Waar ik kom blijft er iets aan me kleven. Ik zou het klooster in kunnen gaan om me af te zonderen van de boze buitenwereld, misschien blijft er dan minder rommel aan me kleven, maar het maakt eigenlijk niet uit of ik vol zit met grote vlekken of maar één heel klein vlekje heb; het is aan of uit. Ik ben heilig, puur, perfect of ik ben het niet. Bijna perfect is niet perfect, gedeeltelijk puur is niet puur, een beetje heilig is niet heilig.
We kunnen dus niet voldoen aan de opdracht om heilig te zijn in de zin van zuiver, perfect en volmaakt. We kunnen wel proberen te voldoen aan heilig zijn in de zin van toegewijd zijn aan God. De gebruiksvoorwerpen in de tempel waren geheiligd, ze waren gereinigd en apart gezet voor het gebruik voor God. Zo kunnen wij ook ons ook toewijden aan gebruik voor God, beschikbaar zijn voor het werk van God.
Om dit te kunnen is het niet erg relevant wie ik ben, waar ik woon of wat voor beroep ik heb. De vraag is of ik beschikbaar ben op de plaats waar ik ben. Als God door mij Zijn liefde wil laten zien, ben ik dan beschikbaar? Als Hij zijn genade wil laten zien, zijn barmhartigheid, zijn geduld, of zijn trouw, wil ik dan het kanaal daarvoor zijn?
Beschikbaar zijn, meer wordt er niet van ons verwacht, en dat is al moeilijk genoeg. Ons leven is vaak al behoorlijk gevuld met onze eigen agenda. Het is een uitdaging om binnen onze eigen prioriteiten ruimte te geven aan de prioriteiten van God. Om Hem de ruimte te geven in ons leven om door ons heen te werken. En dan gaat er iets moois gebeuren, want aangezien we net klittenband zijn, blijft er ook iets van de liefde, genade, barmhartigheid, geduld, trouw, enz., van God aan ons kleven. Ons klittenband vult zich steeds meer met dingen van God en daardoor is er minder plaats voor troep. Zo maakt Hij ons steeds mooier en steeds puurder. De troep die toch nog aan ons blijft kleven, maakt Hij iedere keer schoon. Wat ons zelf niet lukt, dat doet Hij voor ons.
“Christus zonderde Zijn Gemeente voor Zichzelf af. Zijn woord was als een bad dat haar reinigde. Hij wilde dat de Gemeente stralend voor Hem zou staan; volmaakt, zonder vlek of rimpel. Zij moest heilig en zuiver zijn.”